Doordat we als ErfGoed internationaal actief zijn, valt het me steeds meer op hoe anders de tuinbouw in andere landen kan zijn. Neem bijvoorbeeld Canada. Het is onvoorstelbaar wat voor enorme variëteit aan gewassen je daar op een kwekerij tegen kunt komen. Groenten, bomen en pot- en perkplanten in alle soorten en maten. En dat op een en hetzelfde bedrijf. Een groot verschil met de Nederlandse tuinbouw, waar we toch vooral te maken hebben met monoculturen.
Het is interessant om te kijken waar die verschillen eigenlijk vandaan komen en wat we wellicht van elkaar zouden kunnen leren. Belangrijk onderscheid is in ieder geval dat een Nederlandse kweker over het algemeen veel weet van enkele producten (hij of zij is een echte specialist), terwijl de Canadese kweker van alles iets moet weten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Canadezen regelmatig gebruik maken van de expertise uit Nederland.
Volgens Stan Vander Waal uit Chilliwack is de Noord-Amerikaanse kweker veel meer gericht op de verkoop direct aan de consument, terwijl men in Nederland vooral productiegericht is. Dat heeft uiteraard te maken met de naoorlogse geschiedenis van de agrarische sector in Nederland. Daarbij ging het – met name in de voedselsector – om het behalen van een zo hoog mogelijke productie. Er was in de periode na de Tweede Wereldoorlog een grote schaarste. Alles was dus gericht op een zo hoog mogelijke opbrengst. En dat principe heeft zich doorgezet in de sierteelt. Daarnaast heeft het natuurlijk alles te maken met de marges die steeds dunner zijn geworden, waardoor schaalvergroting steeds noodzakelijker is geworden.
In Canada, maar ook in Frankrijk moet een kweker zelf op zoek naar zijn klanten. Veelal zijn dat grote supermarkten en tuincentra die gebaat zijn bij ‘one-stop-shopping’ en dus van een toeleverancier eisen dat ze zo’n beetje alles moeten kunnen leveren. Voor veel van deze kwekers is de enorme flexibiliteit van de ErfGoedVloer dan ook een van de belangrijkste factoren om op dit teeltsysteem over te stappen. Zoals Aron Hoff, mede-eigenaar van Meyers Fruit Farms in het Canadese Ontario on the Lake het onlangs verwoordde: “We ontdekten dat je op deze teeltvloer met heel veel verschillende gewassen en met echt alle potmaten terecht kunt. Ook met de hele kleine. En dat is voor ons ideaal.”
Daarnaast is kwaliteit van het gewas een doorslaggevende factor voor deze kwekers . Consumenten – en dan bedoel ik echt de eindgebruikers – worden steeds kritischer. Ze willen een mooi product dat lang genoeg meegaat. Het valt me op dat de buitenlandse kweker daar meer mee bezig lijkt te zijn. Patrick Houdeville, een kweker uit het Franse Bourdainville vertelde me onlangs: “Wij leveren vooral aan supermarkten. Daar gaat een klant over het algemeen niet heen om plantjes te kopen. Je moet dus onderscheidend zijn met de kwaliteit. Daarmee kun je bezoekers prikkelen. Regelmatig ga ik daarom met mijn vrouw boodschappen doen om te kijken wat er gebeurt en hoe mensen op onze producten reageren. En wat we eventueel nog kunnen verbeteren.”
Toch zien we ook in Nederland steeds meer dergelijke initiatieven. Dick Eerbeek bijvoorbeeld van Plantencentrum Eerbeek in Opheusden vertelde eerder dit najaar: “Omdat wij ook aan particulieren verkopen, krijgen we heel veel feedback van de eindgebruiker. Mensen vertellen ons hoe de plantjes het vorig jaar in hun tuin of het balkon hebben gedaan. We weten dus echt wel of we het goed doen of niet.”
Wat mij betreft een belangrijke ontwikkeling waar we allemaal nog wel iets van kunnen leren: je oor te luisteren leggen bij de eindgebruikers. Van die feedback kun je alleen maar beter worden.